Meer dan van vlees en bloed
In de tiende eeuw schreef Ikhwan al-Safa De zaak van de dieren tegen de mensen. [5] Het boek behandelt de stemming van de dieren jegens de mens. Ze hebben er genoeg van. Zonder enig vertoog worden ze opgejaagd en geslacht en worden ze ontheemd uit hun leefgebieden. De dieren besluiten aan te kloppen bij de koning van de djinns en vragen hem te oordelen tussen hen en hun kwelgeesten. De dieren tonen aan hoe zij in tegenstelling tot de mens wel in harmonie leven met de natuur en hoe zij wel voldoen aan Gods intentie in de schepping. Maar ongeacht hun argumenten, delven ze toch het onderspit.
In de Koran werd eerder al een zelfde soort betoog gehouden door de engelen. Toen God aankondigde dat Hij een kalief [6] op de aarde ging aanstellen, stelden ze Hem de vraag, “Zal U iemand aanstellen die verderf zal zaaien en bloed zal vergieten, terwijl wij U prijzen?” Gods antwoord was simpel: “Ik weet wat jullie niet weten.” In de twee daarop volgende verzen verhaalt God hoe Hij Adam de namen van alle zaken aanleerde, om hem daarna terug onder de engelen te brengen. Toen zij zagen wat God Adam had geleerd en zijn capaciteiten realiseerden, zeiden zij met erkenning, “Geprezen bent U, ongekend in Uw Glorie! Wij beschikken over geen kennis, behalve wat u ons bijbracht. U bent zeker Alwetend, Alwijs.”
Bovenstaande dialogen zijn eeuwen oud, maar lijken vandaag de dag meer van toepassing dan ooit. Ze passen binnen een visie waarbij de mens verantwoordelijk is voor het welzijn van de aarde en al haar bewoners. Het geeft een enorme betekenis aan ons aardse bestaan. Maar het lijkt alsof de moderne mens deze rol vergat en dat zijn daden juist leiden tot de ondergang van deze mooie planeet. De gelovige is hier al te vaak even modern als zijn andersdenkende tijdsgenoten. Hierdoor verliest hij echter de geest van zijn religiositeit en blijven enkel zielloze handelingen over.
De Koran verbreedt onze horizon door te stellen dat “er geen wezen op de aarde of vogel in de lucht is, behalve dat ze een gemeenschap zoals jullie vormen. […] En tot hun Heer zullen zij worden verzameld (6:38).” [7] De positie van dieren wordt verheven tot die van gemeenschappen zoals de onze. Er wordt hen een bewuste ziel toebedeelt. Het zijn niet louter voorwerpen van consumptie of dragers van onze lasten. Hun bestaan heeft betekenis.
De profetische uitspraken met betrekking tot behandeling en rechten van dieren zijn talrijk. De jurist en grondlegger van een van de vier erkende rechtsscholen binnen de Islam, Ahmed ibn Hanbal, begreep en erkende deze profetische beschouwing. Hij formuleerde het hoogtepunt van middeleeuwse dierenrechten in zijn verklaring dat “de getuigenis van degene die dieren verbaal misbruikt niet aanvaard wordt”.